Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN9955

Datum uitspraak2003-12-03
Datum gepubliceerd2004-01-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-150235-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij straftoemeting in beginsel wel betekenis toegekend aan de nieuwe beleidsuitgangspunten voor strafzaken betrefffende overtreding van art. 231. Sr. (aanbieding van transactie ter hoogte van €€( 350,-.), voor die gevallen waarin iemand als een van Schiphol uitreizende reiziger in het bezit is van een (ver-)vals(t) reisdocument, terwijl die persoon ter zake als zogenaamde first-offender kan worden aangemerkt. Echter, indien bij de bestraffing aansluiting zou worden gezocht bij deze evident mildere beleidsuitgangspunten zou in het onderhavige geval aan de verdachte een geldboete worden opgelegd. Het hof is van oordeel dat een dergelijke modaliteit van bestraffing onvoldoende recht doet aan de aard en het ernst van het feit, zodat het hof om die reden bij de strafoplegging aan de huidige beleidsuitgangspunten van de officier van justitie te Haarlem voorbij gaat. .


Uitspraak

arrestnummer rolnummer 23-150235-02 datum uitspraak 3 december 2003 tegenspraak VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Haarlem van 4 november 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/057087-02 van het openbaar ministerie tegen [verdachte] [geboorteplaats, -datum adres en woonplaats] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 4 november 2002 en in hoger beroep van 19 november 2003. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht. Bespreking van een verweer Door de raadsman is -samengevat en zakelijk weergegeven- gesteld dat de verdachte geen fair trial, als bedoeld in artikel 6 EVRM, heeft gehad. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft in eerste aanleg zijn tolk niet voldoende kunnen begrijpen. Hierdoor voldoet de behandeling van zijn zaak in eerste aanleg niet aan de wettelijke vereisten. De verdachte wordt hiermee zijn recht op berechting in twee instanties ontnomen, hetgeen moet leiden tot terugwijzing van de zaak naar de rechter in eerste aanleg. Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende: [B.], die verdachte tijdens de politierechterzitting van 4 november 2002 als tolk voor de Franse taal heeft bijgestaan heeft ter terechtzitting van het hof als getuige verklaard dat verdachte tijdens die zitting niet heeft aangegeven dat hij haar niet begreep. Eerst na afloop van die zitting, naar aanleiding van nadere contacten met de verdachte, is die indruk wél bij haar ontstaan. Voorts heeft zij verklaard dat zij -overeenkomstig het door haar gevolgde beleid- ingrijpt zodra zij tijdens de zitting merkt dat een verdachte haar niet verstaat, maar dat een dergelijke situatie zich tijdens de behandeling van de zaak van verdachte niet voordeed. Verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep gehoord met bijstand van een tolk voor de Arabische taal. Verdachtes verklaring ter terechtzitting in hoger beroep wijkt niet wezenlijk af van hetgeen hij in eerste aanleg met behulp van de tolk voor de Franse taal heeft verklaard, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat verdachte hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg is besproken onvoldoende heeft kunnen begrijpen danwel dat hij zich onvoldoende heeft kunnen verdedigen. Nu voorts niet is gesteld noch aannemelijk is geworden dat verdachte door de bijstand van de tolk voor de Franse taal anderszins in zijn verdediging is geschaad, wordt het verweer verworpen, reeds omdat hetgeen door de raadsman aan zijn verweer ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 16 maart 2002 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, in het bezit was van een reisdocument, te weten een ten name van [T.], geboren op 21 april 1974, gesteld nationaal paspoort van Frankrijk, voorzien van het nummer 16LF37105, waarvan hij wist dat het vals was. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: In het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vals is. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straf maatregel Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen in ambtelijke stukken ernstig ondermijnd. Het maatschappelijk verkeer, dat erop behoort te kunnen vertrouwen, dat ambtelijke stukken, zoals legitimatiebewijzen en reisdocumenten, een juiste weergave bevatten van de daarin vermeldde gegevens, heeft daardoor ook schade geleden. In dergelijke documenten voorkomende onjuiste (persoons)gegevens kunnen daarnaast ook in het handels- en geldverkeer tot aanzienlijke schade leiden. De politierechter houdt voorts rekening met de omstandigheid dat verdachte het feit heeft begaan om met zijn gezin herenigd te worden. Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 29 september 2003, is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd -met verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel- dat het hof bij de bepaling van de op te leggen straf aansluiting zoekt bij de "oude" beleidsuitgangspunten inzake artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) De verdediging heeft het hof verzocht -eveneens met verwijzing naar het gelijksheidsbeginsel- bij de straftoemeting aan te sluiten op de "nieuwe" beleidsuitgangspunten inzake art. 231 Sr. Het hof begrijpt dat de advocaat-generaal en de verdediging het hof verzoeken een uitspraak te doen met betrekking tot de vraag of aan de "nieuwe", thans door de officier van justitie te Haarlem gehanteerde beleidsuitgangspunten inzake art. 231 Sr. betekenis toekomt voor zover het gaat om de berechting van de "oude" zaken. Het hof overweegt daartoe het volgende. - De advocaat-generaal heeft het hof medegedeeld dat het Openbaar Ministerie, dat wil zeggen het arrondissementsparket Haarlem, sinds 1 mei 2003 nieuwe beleidsuitgangspunten hanteert voor strafzaken, betreffende overtreding van art. 231 Sr. - Deze nieuwe uitgangspunten zijn niet gepubliceerd en worden volgens mededeling van de advocaat-generaal toegepast voor een beperkte categorie van strafzaken ex art. 231 Sr., te weten slechts voor die gevallen waarin iemand als een van Schiphol uitreizende reiziger in het bezit is van een (ver-)vals(t) reisdocument, terwijl die persoon ter zake als zogenaamde first-offender kan worden aangemerkt. - De grondslag van deze nieuwe uitgangspunten van het arrondissementsparket te Haarlem is volgens mededeling van de advocaat-generaal niet gelegen in een gewijzigde opvatting van het openbaar ministerie met betrekking tot de strafwaardigheid van de overtreding van art. 231 Sr., maar is ingegeven door de wens louter praktische problemen, te weten capaciteitsproblemen, het hoofd te bieden. Voor de behoorlijke verwerking van het aantal van dit soort zaken waarmee het arrondissementsparket te Haarlem wordt geconfronteerd ontbreekt de benodigde (zittings)capaciteit. Bij het stellen van prioriteiten is derhalve gekozen voor het afdoen van deze categorie van zaken d.m.v. het aanbieden van een transactie ter hoogte van ( 350,-. - De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting voorts aangegeven dat het ressortsparket niet door het Haarlemse parket gekend is in de vaststelling en/of voorgenomen toepassing van deze nieuwe beleidsuitgangspunten en zij heeft van de inhoud gemotiveerd afstand genomen. De advocaat-generaal is van mening dat het hof bij berechting van "oude" zaken voorbij moet gaan aan het nieuwe beleid. - De advocaat-generaal heeft derhalve ter terechtzitting de oplegging van gevangenisstraf gevorderd nu het hier een "oude" zaak betreft waarvan de pleegdatum is gelegen voor de datum van 1 mei 2003. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en in dat verband aangevoerd dat het hof in andere, gelijksoortige zaken waarin de pleegdatum ligt voor 1 mei 2003, doorgaans ook onvoorwaardelijke gevangenisstraffen heeft opgelegd. - Het hof kan de advocaat-generaal niet volgen in de redenering dat bij de berechting van de "oude" zaken zonder meer voorbij moet worden gegaan aan het gegeven dat de officier van justitie te Haarlem sinds 1 mei 2003 de uitgangspunten van het ten aanzien van de onderhavige categorie van zaken gevoerde beleid heeft gewijzigd. Het hof kent daarbij betekenis toe aan het feit dat het thans toegepaste beleid moet worden aangemerkt als voor verdachte aanmerkelijk gunstiger. - Dit betekent dat wanneer het hof bij de bestraffing aansluiting zou zoeken bij deze evident mildere beleidsuitgangspunten in het onderhavige geval aan de verdachte een geldboete zou worden opgelegd. - Het hof is evenwel van oordeel dat een dergelijke modaliteit van bestraffing onvoldoende recht doet aan de aard en het ernst van het feit, zodat het hof om die reden bij de strafoplegging aan de huidige beleidsuitgangspunten van de officier van justitie te Haarlem voorbij gaat. Het hof merkt in dit verband met betrekking tot de nieuwe beleidsuitgangspunten van arrondissementsparket te Haarlem, voor zover het hof daarover door de advocaat-generaal ter zitting is voorgelicht, nog het volgende op. - De nieuwe beleidsuitgangspunten zijn kennelijk niet gepubliceerd. - Deze uitgangspunten zijn slechts lokaal van toepassing en kunnen uiteindelijk leiden tot ongerechtvaardigde verschillen in straftoemeting, landelijk en binnen het rechtsgebeid van het hof. - De thans gehanteerde uitgangspunten lijken voorshands willekeurig, nu zij kennelijk alleen betrekking hebben op reizigers die Schiphol willen verlaten en niet ook bijv. op reizigers die, Nederland inreizend, hetzelfde strafbare feit plegen. - Het aanmerkelijke verschil dat ontstaat bij berechting op de voet van de nieuwe beleidsuitgangspunten met de in soortgelijke gevallen door het hof doorgaans opgelegde (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan niet alleen worden gerechtvaardigd door problemen met betrekking tot de verwerkingscapaciteit. - Tot slot verdraagt berechting op de voet van de nieuwe beleidsuitgangspunten zich niet met het grote gewicht dat het openbaar ministerie aan het gebruik van (ver-)vals(t)e reisdocumenten in andere strafzaken pleegt toe te kennen. Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hof in dit geval bij de straftoemeting geen betekenis toekent aan de thans door de officier van justitie in soortgelijke zaken gehanteerde beleidsuitgangspunten en het hof zal aan de verdachte een -gedeeltelijk voorwaardelijke- gevangenisstraf opleggen. Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten te weten het valse reisdocument ten name van verdachte, met het nummer 16LF37105 dat aan verdachte toebehoort, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan en terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 231 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Bepaalt dat de een deel van deze gevangenisstraf, groot 1 (één) maand niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Stelt daarbij de proeftijd vast op twee jaren. Onttrekt aan het verkeer het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een Frans reisdocument, ten name van verdachte, met het nummer 16LF37105. Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Veldhuisen, Van Atteveld en Kleene-Eijk, in tegenwoordigheid van mr. Zoetekouw, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 december 2003 mr. Van Atteveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.